De contextuele benadering gaat ervan uit dat iedere persoon, ieder mens, de oorspronkelijke en wezenlijke neiging heeft om aan de ander te geven. Dat is een zijnsgegeven dat voor eenieder geldt, of we het van onszelf en elkaar herkennen of niet. We zijn relationeel aangelegd. Jij en ik zijn erop uit om iets te doen voor een ander waar die ander voordeel bij heeft. Wanneer ik iets geef aan de ander, zoals eerder gezegd, dan krijg ik namelijk betekenis, dan geeft dat me waarde, zogenaamde eigenwaarde. Door te geven aan de ander, valideer ik mezelf. Eigenwaarde heeft in deze visie dus alles te maken met mijn betekenis voor een ander. ‘Als er niemand is die wat aan mij heeft, welke waarde heb ik dan?’
Het allergrootste wat mensen aan elkaar kunnen geven, is het leven. Ouders schenken aan kinderen het leven, moeders leggen daarvoor hun eigen leven in de waagschaal, ze stellen hun lichaam ter beschikking om het nieuwe leven een kans te geven. Ze investeren in een zwangerschap, welke kosten dat ook met zich meebrengt en hebben dat ervoor over om hun kinderen het leven te bieden. En na al die moeite beginnen ze er soms weer aan. Opnieuw krijgt een kind de kans geboren te worden.
Zelfvalidatie door geven
Kinderen doen hun uiterste best om terug te geven wat ze gekregen hebben, en dat is niet weinig. Het is het leven zelf.
Kinderen hebben oneindig veel manieren om hun dankbaarheid te uiten, om te geven, of het herkend wordt of niet. Gemakkelijk te herkennen is het lachje van de baby, het brabbelen van de peuter, de ijver waarmee de kleuter papa of mama wil helpen. En wie er oog voor heeft, ziet het opgroeiende kind voortdurend bezig met zoeken en uitproberen van mogelijkheden om te geven aan ouders, aan broertjes en zusjes, aan juffen en meesters, aan vriendjes en vriendinnetjes, aan bekenden en onbekenden. Zo proberen ze in balans te brengen wat ze hebben gekregen en valideren ze zichzelf door te geven.
Identiteit door zelfafbakening
Kinderen hebben het recht om te geven. Het is van belang dit geven enerzijds te herkennen en met dank te ontvangen en anderzijds te helpen afbakenen.
Neem Milan van vier. Milans mama Laura komt uit een gezin waarin haar vader aan alcohol verslaafd was. Zij was papa’s meisje en zorgde voor hem, ook door zijn drank te kopen. Als Laura het moeilijk had, was er niemand die voor haar zorgde. Nu ze zelf kinderen heeft, loopt ze ertegenaan dat ze niet weet hoe ze emotioneel kan zorgen voor de kinderen. Maar Milan voelt haar stemming haarfijn aan. Hij komt Laura troosten als hij ziet dat ze verdrietig is. Daar kan Laura moeilijk mee omgaan, ze maakt zich zorgen. Het moet niet net zo gaan als bij haar, dat de rollen omgedraaid zijn. Ze wijst Milan af. ‘Niet doen’, waarschuwt ze, terwijl het natuurlijk en gevend is wat Milan doet. Hij verdient het om ontvangen te worden. ‘Dank je wel, Milan. Dat is lief van je, dat vindt mama fijn. Ze is heel trots op jou, want jij hoeft niet eens voor mama te zorgen. Mama is er om voor jou te zorgen.’ Zo krijgt hij enerzijds erkenning en wordt anderzijds geholpen bij zijn afbakening.
Kinderen voelen de stemming van ouders aan als geen ander en het zou onrecht zijn om dat te ontkennen. Maar het lijkt niet vanzelfsprekend te zijn dat kinderen herkend worden als gevende mensjes die er recht op hebben om te geven en het verdienen ontvangen te worden, zodat ze zicht krijgen op en voeling krijgen met hun betekenis. Hier is vaak veel te winnen.
Risico
Er is echter ook een risico, wanneer deze gevende kinderen meer gebruikt worden voor de belangen van volwassenen dan voor die van henzelf. Volwassenen hebben de verantwoordelijkheid om de neiging tot geven enerzijds te waarderen, en anderzijds te helpen afbakenen. Zo leren kinderen hun geven te begrenzen en de betekenis van hun geven op waarde te schatten. Ze leren dat ze niet eindeloos hoeven te geven en dat het ook een keer genoeg is. Wanneer ze niet geholpen en bevestigd worden in hun afbakening, kan het vertrouwen waarmee ze geven beschadigd raken, en het kind zelfs misbruikt en uitgebuit tot een burn-out komen.
Het zou niet gek zijn als Bryan, die als kind als een volwassen hulpverlener voor zijn gescheiden vader zorgt, al op vroeg in zijn leven, dat zou al vanaf zijn twintigste kunnen zijn, tekenen van een burn-out gaat vertonen. Pas wanneer kinderen én geven én passend afbakenen, dan zijn ze hun identiteit evenwichtig aan het vormen. Ieder is daarvoor zelf verantwoordelijk, maar kinderen moeten er in eerste instantie bij geholpen worden.
(A)symmetrie
Wanneer krijgt een jongere dan zelf de verantwoordelijkheid over zijn balans tussen geven en nemen? Tot de volwassenheid mogen kinderen experimenteren met de balans van geven en nemen en mogen ze verwachten dat ze daarbij geholpen worden door volwassenen. Er ligt een asymmetrie in verantwoordelijkheid. De volwassene draagt een grotere verantwoordelijkheid voor het evenwichtig opgroeien dan de jongere, tot er een symmetrie ontstaat. Wanneer de ouderen vanwege de ouderdom zorg nodig gaan krijgen, kan die asymmetrie andersom gaan werken en de verantwoordelijkheid voor zorg omgekeerd evenredig worden.
Dit is een hoofdstuk uit het boek ‘Ik ben niet jij... en jij bent niet ik’ van Anneke Blaauwendraad.